De meeste schapen in Nederland lopen buiten en hebben gras als belangrijkste voedsel tot hun beschikking. Bij een beperkt grasaanbod wordt daarnaast nog wel eens hooi of kuilgras bijgevoerd. Veelal is dit voldoende, zeker zolang dieren geen lammeren bij zich dragen. Als dieren drachtig zijn wordt er lichamelijk wel wat extra’s van de dieren gevraagd. De voeding moet namelijk dan ook voldoende zijn voor de groei van de lammeren in het schaap en aan het einde van de dracht voor de ontwikkeling van het uier en daarmee ook het op gang komen van de melkproductie na het lammeren. De meeste problemen vanuit de voeding zien we met name aan het einde van de dracht en aan het begin van de lactatie.
Aan de hand van het tabellenboek veevoeding kan de voerbehoefte van het schaap berekend worden, waarbij een onderscheid gemaakt wordt naar de behoefte voor onderhoud en de behoefte voor productie. Bij behoefte voor productie moet gedacht worden aan de behoefte voor het dragen van de lammeren en de melkproductie. Dit heeft een dier dus extra nodig naast de behoefte voor zijn eigen onderhoud.
Naast de voeding is de conditie van het dier erg belangrijk en dit vormt het uitgangspunt voor de voeding van de dieren. De conditie is in eerste instantie al bepalend voor het drachtig worden van het schaap. De conditie kan bij schapen bepaald worden door met duim en vingers de lendenwervels af te voelen. De mate van bespiering die dan gevoeld wordt kan worden uitgedrukt in een getal van 0 tot 5, waarbij 0 een broodmager schaap is en een 5 een vet schaap. Voor de verschillende conditiescores zie ook afbeelding 1 en de uitleg in tabel 1.
Hoe kom je op de optimale conditiescore?
De optimale conditiescore rondom het dekken is 3 tot 3,5. Bij conditiescore <2 wordt het vrijkomen van de eicellen geremd en ook wanneer dieren ruim in conditie zijn (conditiescore >4) zien we negatieve gevolgen op het drachtpercentage en de worpgrootte. Het achteruitgaan in conditie vlak voor dekken is ook niet wenselijk en heeft ook een negatieve invloed op het uiteindelijk aantal geboren lammeren.
Om een goede indruk te krijgen van de conditie van ooien en nog eventueel bij te kunnen sturen is het advies om 6 tot 8 weken voor het aflammeren de conditie van de ooien te bepalen. In geval dat de conditie dan 2,5 is, kan met bijvoeren geprobeerd worden dit nog met een half punt te laten toenemen. In de praktijk betekent dat voor een toename van 0,1 punt in conditie, een gewichtstoename van 1 kg nodig is. Het verhogen van een conditiescore 2,5 naar 3,0 betekent een gewichtstoename van 5 kg. Verdeeld over 6 weken is dit ca. 100gr groei per dag. Dit kan gerealiseerd worden door de dieren 6 weken in een goede weide te plaatsen of gedurende die periode een halve kilo krachtvoer per dag te voeren. Dit wordt ook wel flushing genoemd, waarbij het voerniveau kort voor het dekken tijdelijk wordt verhoogd met als doel het aantal vrijkomende eicellen te verhogen en daarmee ook een hogere worpgrootte te realiseren. Dit werkt goed bij ooien die kort voor het dekken net een te schrale conditie hebben. Belangrijk is wel dat dieren niet al te vet zijn of worden in deze periode!
Bij de voerbehoefte tijdens de dracht kunnen er 3 perioden worden onderscheiden (zie ook afbeelding 2):
Vuistregel voeren einde van de dracht
Ooien met meer dan 2 lammeren kunnen vaak in de laatste fase van de dracht niet meer naar behoefte gevoerd worden. Belangrijk is wel dat ze zoveel mogelijk kunnen opnemen. Uitgangspunt is in ieder geval dat het ruwvoer al erg smakelijk moet zijn, omdat schapen erg kieskeurig zijn. Verder is een aanvulling met krachtvoer wenselijk. Wanneer 4 tot 6 weken voor het aflammeren wordt gestart met het geven van krachtvoer zijn er in de regel weinig problemen rondom het aflammeren. Een gangbaar schema is om te starten met 100-150 gram krachtvoer en wekelijks de krachtvoergift te verhogen met 100-150 gram, tot een maximum van 750 gram krachtvoer per schaap per dag. Wanneer meer dan 500 gram per dag wordt gegeven is het verstandig om dit in minimaal twee porties te doen. Verder kan om het verslikken in krachvoer te voorkomen het krachtvoer gemengd worden met bijvoorbeeld wat stro. Dieren kunnen dan niet al te gulzig vreten. Voor de spoorelementen- en mineralenvoorziening is de dekking in deze periode vaak voldoende wanneer 200 gram krachvoer per dag wordt gegeven. Dus dan hoeft er in de regel niets extra’s gegeven te worden.
Vuistregel voeren na aflammeren
Na het aflammeren is het van belang dat de melkproductie goed op gang komt en dat de lammeren voldoende melk kunnen opnemen. In de eerste 4 weken na de geboorte wordt de groei van de lammeren voor een belangrijk deel bepaald door de melkgift van de ooi. Echter heeft de ooi in het begin van de zoogperiode nog een beperkte voeropnamecapaciteit. Dit neemt toe tot ongeveer de 6e week van de lactatie en daalt daarna weer. Vanaf 4 weken neemt de melkproductie al af en kan vaak de krachtvoer wat verminderd worden. Vaak is na 2 maanden de krachtvoeraanvulling niet meer nodig. In de praktijk kan hieraan gemakkelijk tegemoet gekomen worden door het voeren van een 0,5 kg krachtvoer per zogend lam naast een goede kwaliteit ruwvoer. Ook nu zijn plotselinge rantsoen wijzigingen niet wenselijk en zal de overgang van voor en na het aflammeren soepeler lopen als de dieren ook al krachtvoer voor het aflammeren gewend zijn en de opbouw verder geleidelijk gebeurt. In deze periode is de spoorelementen- en vitamine behoefte wat hoger, maar is in de regel gedekt wanneer ooien ca 300 gram krachtvoer wordt gegeven.